Home » Blog » Cervicaal Manueel Onderzoek (BFO)

Cervicaal Manueel Onderzoek (BFO)

In deze post een inzicht in hoe het cervicaal manueel onderzoek (BFO) van de manueel therapeut (MMT) er uit ziet.  Vragen kun je stellen middels de reactie optie onderaan deze post.

Willem CWK BFO

In het BFO wordt afgeweken van de wijze waarop de algemeen fysiotherapeut dit uitvoert; naast het bekijken van de osteokinematische bewegingen in de cwk zal de MMT over het algemeen ook een artrokinematisch onderzoek uitvoeren.
Osteokinematisch onderzoeken kan actief of passief worden uitgevoerd, in een belaste of onbelaste uitgangshouding (waarin belast betekent dat er een axiale druk door de zwaartekracht wordt uitgevoerd). De bewegingen vinden plaats om 1 as en in 1 vlak. Binnen in de wervelkolom zal dit echter er heel anders uitzien, gezien de oriëntatie van de zygapophysiale gewrichten. Een relatief eenvoudig uitziende rotatie rechtsom geeft een gekoppelde rotatie en lateroflexie rechtsom, waarbij in het linker zygapophysiale gewricht een uitglijding optreedt en in het rechter zygapophysiale gewricht een indaling optreedt. Daarnaast zal mogelijk aan de linkerzijde een compressie optreden, terwijl aan de rechterzijde bij deze beweging een vergroting van ruimte kunnen optreden (gapping). Vanaf de buitenzijde zien we dit echter niet, omdat de compressie/gapping wordt opgelost door de lateroflexie, terwijl deze lateroflexie niet zichtbaar is door de compensatie die hoogcervicaal optreedt (een tegengestelde lateroflexie). Kortom, het osteokinematische bewegingsfunctie onderzoek lijkt vanaf de buitenzijde zeer eenvoudig, terwijl deze aan de binnenzijde zeer complex is (artrokinematisch dus).

Het artrokinematische bewegingsfunctie onderzoek richt zich juist op de bovengeschreven componenten; het verglijden en indalen van de zygapohysiale gewrichten en mogelijkerwijs de compressie en gapping van dezelfde gewrichten. Hierbij wordt er in het gewricht een ‘eenvoudige’ beweging veroorzaakt, terwijl dit vanaf de buitenzijde er dan zeer complex uit ziet. We voeren vanaf de buitenzijde het ‘omgekeerde’ uit, dus een 3 dimensionale beweging waar zowel flexie/extensie, lateroflexie als rotatie in zit. Het doel van dit onderzoek kan zijn om te bekijken of de pijn een artrogene oorsprong heeft (dan veroorzaken we dus een compressie in een zygapophysiaal gewricht), de ROM te bekijken van de cwk (dan veroorzaken we een maximale verglijding en indaling) of jointplay en eindgevoel in een specifiek zygapophysiaal gewricht te bekijken (segmentaal onderzoek, maximale verglijding / indaling).

Bij het bewegingsfunctie onderzoek wordt over het algemeen gestart met een regionaal onderzoek van de cervicale wervelkolom. Het onderzoeksdoel hiervan is provoceren van de pijn (compressie aan de homonieme zijde binnen de zygapophysiale gewrichten) in een bepaalde richting. Hierbij worden de bewegingen dus in 3d uitgevoerd en zijn de bewegingen homoniem gekoppeld (de lateroflexie en de rotatie zijn gelijkzijdig). Er wordt gekozen voor een homonieme koppeling, gezien de stand van de zygapophysiale gewrichten over het algemeen een homonieme koppeling als gevolg hebben De uitkomst maat is hierbij dan ook de aanwezigheid van pijn.

Vervolgens gaan we op zoek naar een eventuele bewegingsfunctie stoornis in de cervicale wervelkolom door een segmentaal onderzoek (homoniem gekoppeld, driedimensionaal, zowel links als rechts en zowel in flexie als extensie). Hierbij is de uitkomstmaat een verhard eindgevoel. Dit is mogelijkerwijs te vergelijken met de segmenten boven en onder het onderzochte niveau. In de cervicale wervelkolom is een mate van tropisme aanwezig (verschil in anatomische variaties van de botten en gewrichten) waardoor het niet altijd volledig duidelijk is of er sprake is van een bewegingsfunctie stoornis of van een natuurlijke variatie in de anatomie. Desalniettemin is het voelen van de eindstand te trainen. De technieken zijn relatief complex in verband met de samengestelde bewegingen en moeten dus veel geoefend worden.

Cervicaal onderzoek

In deze post hebben we alleen C3 tot C7 beschreven, omdat de hoog cervicale wervelkolom afwijkt in beweging (er is sprake van een heteronieme koppeling en daarbij zijn de bewegingsuitslagen anders, hiervoor zijn andere onderzoeksvaardigheden nodig). Wanneer er bewegingsfunctie stoornissen, ofwel hyper/hypomobiele segmenten, gevonden worden is het mogelijk om mobiliserende technieken in te zetten om deze te verhelpen. Voorbeelden van deze technieken zijn: angulair bewegen (actief of passief), mobilisation with movement (MWM, Mulligan) en manipulaties (ook wel ‘kraken’ genoemd).

De complexiteit van de gebruikte technieken en de ervaring hierin hebben invloed op de betrouwbaarheid van deze technieken. Uit een systematic review naar de betrouwbaarheid van het manuele bewegingsfunctie onderzoek bij de cervicale wervelkolom door van Trijffel et al blijkt dat segmentaal onderzoek matig betrouwbaar is (kappa variërend van 0.22 tot 0.44). Mogelijkerwijs heeft dit te maken met de zwakke methodologie van de gebruikte studies.

n.b.: in Pubmed wordt segmentaal onderzoek weergegeven als : “passive intervertebral motion assesment”

Gebruikt bronnen

Cook et al 2006 – Coupling Behavior of the Cervical Spine: A Systematic Review of the Literature
Ishii et al 2006 – Kinematics of the Cervical Spine in Lateral Bending, In Vivo Three-Dimensional Analysis
Van Trijffel et al 2005 – Inter-examiner reliability of passive assesment of intervertebral motion in het cervical and lumbar spine: A systematic review
Van Trijffel et al 2010 – The role and position of passive intervertebral motion assessment within clinical reasoning and decision-making in manual physical therapy: a qualitative interview study